Sociale ongelijkheid en stratificatie |
|
|
Wim van Binsbergen's webpage on Khumiriyya (N.W. Tunisia), late 18th - mid-20th century |
return to the index page of Historic Berber culture
[ TEXT ]
(c) 2006 Wim van Binsbergen
SOCIALE ONGELIJKHEID
EN STRATIFICATIE
IN HET BERGLAND VAN NOORDWEST TUNESIE
Wim v. Binsbergen
referaat doctoraal
werkcollege stratificatie, Prof.dr. J.F>
Boissevain
Antropologisch
Sociologisch Centrum, Universiteit van Amsterdam
6 december 1968; met
later toegevoegde noten
© 1968/2006 Wim van
Binsbergen
1.
In ons werkcollege
over statificatie is de fundamentele vraag wat wij onder de
gebruikte begrippen willen verstaan, reeds vele malen aan de orde
gekomen. Vooralsnog werd geen overeenstemming bereikt. Ik zal
daarom hier allereerst uit-een zetten wanneer ik van ongelijkheid
en stratificatiie wil spreken (par. 2). Daarna zal ik mijn
etnografisch materiaal over gelijkheid en ongelijkheid
presenteren (par. 3) om in par. 4 te komen tot een interpretatie
in termen van stratificatie. Evaluatie van de gekozen
uitgangspunten zal in mijn mondelinge toelichting aan de orde
komen.
2.
Ik wil uitgaan van de
wijze waarop in een bepaalde maatschappij de participanten elkaar
en hun interacties beschouwen. Op dit niveau is het zinvol van
sociale ongelijkheid te spreken wanneer
a) de
participanten door elkaar beoordeeld worden in termen van
hoog/laag;
b) die beoordeling
geschiedt aan de hand van criteria die door vele participanten
van groot belang worden geacht ; .
c) vele
participanten een bepaald individu uit hun omgeving op min of
meer dezelfde wijze beoordelen t.a.v. een bepaald criterium;
d) die beoordeling
een beperkt aantal zecr bepaalde keuzen dicteert uit door de
maatschappij aangeboden gedragsmogelijkheden.
e) opgaat niet
slechts t.a.v. een bepaalde, geisoleerde vor, van interactie,
maar voor een groot aantal interacties: voor een gehele
interactiesector (waarbij ik interactiesector wil omschrijven als
interacties gegroepeerd rond een aantal nauw verwante, zeer
belangrijke doelen, bijv. de economische sfeer, de religie,
vormen twee interactiesectoren.
Samengevat : er is
ongelijkheid van individuen wanneer er een consensuele evaluatie
bestaat die relavant is voor grote interactiesectoren.
Uitgaande van deze
ongelijkheid kan men voor interactie sectoren van stratificatie
spreken wannoer er niet alleen voor individuen, maar ook voor
door de participanten eenduidig onderscheiden categorieen van
individuen een consensuele evaluatie bestaat die relavant is voor
grote interactiesectoren.
Er zijn dan twee
mogelijkheden om een maatwchappij als geheel gestratificeerd te
noemen
a) Wanneer
er tussen de diverse, gestratificeerde, interactiesectoren
onderling een hoge mate van overeenstemming is inn de recrutering
van individuen tot de hoge resp. de lage evaluaties. bijv.
alle arm en zijn verstoken van autoriteit, religieuze leiders
zijn altijd ook politieke leiders, enz,
b) We gaan uit van
de gedachte dat ook interactiesectoren door de participanten
worden geevalueerd; en spreken dan van een gcstratificecrde
maatschappij wanne_ wanneer er een hoge mate
van overeenstemming is in de t oelating tot de hoge, resp. de
lage evaluaties in die interactiesectoren die door de
poarticipanten van doorslaggevende betekenis worden geacht. Bijv.
in een bepaalde maatschappij zijn de politieke leiders niet rijk,
maar zij geven wel religieus do toon aan; indien nu iemands
politieke en religieuze status doorslaggevend is voor die
maatschappij, en rijkdom veel minder telt, kan die maatschappij
volgens aanpak (b) gestratificeerd genoemd worden.
c)
Beide opvattingen laten de theoretische mogelijkheid van een
maatschappij die egalitair is: die alleen sociale ongelijkheid,
en geen stratificatie kent ; per interactie-sector is er dan
slechts een individuele, en niet een groeperingsgewijze
evaluatie.
3.
In het kader van het
leeronderzoek van het A.S.C. deed ik in 1968 drie maanden
onderzoek in enige gehuchten in de Chroumirie,het bergland van
Noordwest Tunesie. In een ervan onderzocht Beeker in 1966 het
woonpatroon (Beeker 196?). Mijn onderzoek was primair gericht op
religie, maar voor een beter begrip was ook onderzoek naar o.a.
sociale ongelijkheid nodig. Daarvoor ondervond ik veel steun van
Dr. Jongmans, die in hetzelfde gebied een onderzoek heeft lopen
dat nauw aansluit bij ons huidige onderwerp; ook van wenken van
Drs. V.d.Veen maakte ik voor de volgende schets dankbaar gebruik.
Een Chroumiers gehucht omvat 50-250 bewoners, behorend tot een
beperkt aantal patrilineages. De gehuchten hebben namen en zijn
van elkaar gescheiden door onbewoond tcrrein: weide- en
landbouwgrond en vooral beboste hellingen. De interactie van
ieder der bewoners speelt zich voor het overgrote deel binnen het
gehucht af, en is dan nog grotendeels beperkt tot de gozinnen
binnen een straal van 100 m. Deze regel gaat op voor alle
belangrijke interacties: samenwerken met land en vee en bij
huishoudelijke bezigheden van de vrouwen, het verkeer van
goederen en diensten, religieuze interactie, bezoeken, feesten,
begraven, het bezoek aan de mannenvergadoring.[1]
Het gehucht vormt een goed uitgangspunt voor onderzoek naar
sociale ongelijkheid en stratificatie, want als de be-angrijkste
interactie grotendeels binnen het gehucht is geconcentroerd,
kunnen eventuele consensuele evaluaties alleen daarbinnen van
sociale betekenis zijn.
Blijkens participatie en interviews zijn de volgende
evaluatiecriteria van groot bolang bij diverse interacties:
geografische nabijheid; verwantschap; aanverwantschap;
leeftijd; geslacht; welstand; vaardighedcn en specialismen in de
omgang met mensen, dieren, land, voorwerpen en niet-menselijke
wezens.
Binnen het gehucht vormt een deel van deze evaluaties een
tendentie tot gelijkheid, een deel tendenties tot onge-lijkheid,
en een rest vormt ambivalente tendenties; deze
laatste zijn niet ecnduidig te interpreteren.
Tendenties tot gelijkheid. Binnen het
gehucht valt .iedereen binnen dezelfde hooggeevalueerde categorie
van verwant, aanverwant en geografisch nabij. Dit vormt de basis
van een ideologie van gelijkheid.
Alle mij bekende gehuchten omvatten verscheidende patrilineages
en iedereen is goed op de hoogte van zijn eigen genealogie in
minstens vier generaties. Toch leidt dit zelden tot expliciete
differentiatie van de vorwantengroepen binnen het gehucht, en tot
een daarmee overeenkomend verschil in evaluatie waarbij de eigen
patrilineage superieur zou zijn (men treft dit alleen aan t.a.v.
zeer recente immigraties, en bij conflict). Het web van
aanverwantschap is zo ingewikkeld dat ieder volgens een korte
keten aanverwant is met alle gehuchtgenoten; een doel van de
huwe-lijken is lineage-endogaam; een nog groter deel is
gehucht-endogaam; de verwantschapsterminologie geeft alle
matrili-niaire en patriliniaire vecrwanten meer dan een generatie
boven ego dezelfde benaming; in de dagelijkse omgang gebruikt men
niet de preciese verwantechapstermen maar alle gehuchtgenoten
buiten het gezin wordcn, los van de genealogische weakelijkheid,
met de termen voor VaBr, MoZu, Zo . of VaBrZo, soms Br of Zu,
genoemd. Bit alles draagt ertoe bij dat verwantschap,
aanverwantschap en behoren tot hetzelfde gehucht practisch
volkomen verwisselbare zaken zijn.[2])Wij
hebben hier allemaal dezelfde voorvader, en wij zijn
hier allemaal van dezelfde familie9 zijn de frequente
uitdrukkingen van die gelijkheid.
Voor de feitelijke interactie betekent deze gelijkheid: een strenge nadruk op gelijkheidssymbolen als handengeven,en groeten, de samenkomst op de mannenvergadering, en het feit dat ieder gezinshoofd een potentiele partner is voor een uitwisoelingsrelatie van diensten en goederen (vgl. Jongmans 1968) en/of een huwelijksrelatie.
Ambivalente tendenties:
geslacht en leeftijd, Dit zijn fundamentele onderscheidingen, die
voor differentiatie zorgen binnen de gelijkheidsideologie op
gehuchtsniveau. Zij komen in de algemene aanspreektermen tot
uitdrukking. Uiteraard is er consensus over iemands geslacht en
iemands (relatieve) leeftijd. Voor de meeste interactiesectoren
worden vrouwen lager geevalueerd dan mannen, en (in theorie)
jeugd lager dan ouderdom. Gezegdes als Bij ons geldt: de
vrouw altijd achteraan en Wij zijn niet van dezelfde
leeftijd zijn daarvan de uitdrukking.
Traditioneel wettigde senioriteit aanspraken op initiatief,
autoriteit en prestige; deze ideologie word onderhouden door-dat
economische en politieke macht inderdaad bij de ouderen berustte.
Tot wrok van de oudoren is echter tegenwoordig de economische en
politieke positie van dc jonge mannen zo sterk geworden dat
leeftijd zijn relevantie voor interactie grotendeels verloren
heeft. Uiterlijk, symbolisch, bewijst de jongere de oudere
meestal nog wel respect; maar gebeurt het niet dan heeft de
oudere weinig verweer.
Voor de vrouw zijn er interactiesectoren waarin zij niet lager geevalueerd wordt dan de man: op het gebied van de huishouding, en bij religieuze interactie. (Religieuge inter-actie is grotendeels voorbehouden aan dc vrouwen: mannen houden zich er nauwelijks mee bezig, tenzij als specialist.)
Jeugd is dus in de zin van mijn definitie geen criterium op grond
waarvan wij van ongelijkheid mogen spreken; geslacht is dat wel,
Ik gebruik de term ambivalent omdat voor bepaalde
interacties en interactiesectorcn het tegendeel van deze
conclusie geldt.[3]
Ongelijkheid. De
vingers van de hand zijn niet gelijk, zegt men in de
Chroumerie; zoals Jongmans onderzoek heeft aangetoond, is
er daar regelrechte ongelijkheid, en wel op grond van evaluaties
naar het inheemse begrip horma, en naar we1stand.
Horma is een zeer
uitgebreid begrip. De basisbetekenis is: waartoe de toegang
anderen verboden is; het verwijst in eerste instantie naar
iemands grond, maar gelijk ook naar de goede relaties van de
mensen op en rond die grond, naar zijn vrouw, zijn eer,
mijdingsregels, zijn exclusieve beschikkingsrechten, en de wijze
waarop hij bereid en bekwaam is dit alles te verdedigen. Een
groot deel van wat wij -prestige, autoriteit en welstand zoudcn
noemen wordt erin verrekend, evenals de hiervoor noodzakelijke
vaardigheden en eigenschappen. Hoge horma betekent volgens het
traditionele waardensysteem leiderschap en vermogen in conflicten
te bemiddelen, lage horma houdt in dienstbaarheid en genegeerd of
belachelijk gemaakt worden. Dit maakt horma in principe relevant
voor alle interactiecategorieen; en in een recent verleden was
het dat ook.
Mededelingen van mijn tolk, en observaties, overtuigden mij ervan
dat binnen een groep met frequente interactie (bewoners van een
gehucht voor zover zij de mannenvergadering bezoeken) consensus
bestaat over de hoogste en de laagste horma-posities binnen het
gehucht. Ontbreekt de correctie door een gerneenschappelijke
interactie, dan ontbreekt ook de consensus; twee van mijn meest
vertrouwde informanten, die de mannenvergadering niet bezochten
en ook onderling vrijwel geen interactie hadden, rangschikten
voor mij de leden van het gehucht waertoe zij beiden behoorden en
twee aangrenzende gchuchten naar horma - de overeenstemming was
zo gering dat zij aan het toeval kon worden toegeschreven.[4]
Hormatoekenning is het resultaat van interactie, .en de
rangschikkingen binnen het gehucht vormden dan ook een fraaie
afspiegeling van de plaats van de beoordeelde in het hetwcrk van
de informant, diens sympathieen, antipathieen en conflicten.[5]
Dat evaluatie naar welstand van belang is ligt voor de hand, nu
de meeste bewoners van een gehucht veel armer, en sommige rijker
zijn dan het gemiddelde in de voorgaande generaties. Bij drie
informanten verkreeg ik een bijzonder hoge overeenstemming in
welstandschattingen voor het eigen en twee buurgehuchtcn volgens
con grove indeling: rijk, arm en midden; een argument te meer
voor de aandacht die welstand heeft. (Bij fijnere indelingen werd
de overeenstemming heel wat minder, maar zij bleef statistisch
aantoonbaar.[6]
4.
Hoe is het hier
geschetste beeld te interpretcren in termen van sociale
stratificatie (zie de definities op p. 2)?
De ongelijkheid t.a.v. geslacht voert tot stratificatie van de
meeste interactiesectoren, maar niet van alle. Naar geslacht is
de Chroumierse samenleving niet gestratificeerd: noch volgens
aanpak (a), noch volgens aanpak (b), want de interactiesectoren
van huishouding en religie worden niet duidelijk lager beoordeeld
dan andere.
Ook de ongelijkheid t.a.v. horma voert niet tot stratificatie: er
zijn voor horma geen consensuele evaluaties van categorieen van
individuen. Horma is daarvoor te zeer een attribuut dat men
verwerft of verliest door individueel gedrag. Er zijn wel
bepaalde stratificerende tendenties, maar zij kennen steeds vele
uitzondoringen; die tendenties zijm arm en hebben minder kans op
veel horma (Jongmans 1968: 28; ik vond dezelfde uitkomst in mijn
materiaal); voor een recente immigrant in het gebucht is horma
zeer kostbaar; religieuze specialisten hebben meestal weinig
horma. Een soort negatieve stratificatietendens doet zich voor,
wanneer men de bezetters van politieke en economische
machtsposities (de sheich, zijn plaatsvervangers en de leiding
van de werkverschaffing) in hun afwezigheid alle horma ontzegt en
kwalijke details uit hun mobiliteitsgeschiedenis onthult; als
gehuchtsgenoten passen zij niet meer in de gelijkhcidsideologie,
die men krampachtig blijft toepassen door de nadruk te leggen op
het feit dat die machtigen op hun beurt weer overgeleverd zijn
aan hun superieuren.
Er is een snelle ontwikkeling gaande waardoor uitwisseling van
diensten en goederen, en huwelijksrelaties, traditionele
uitdrukking van fundamentele gelijkheid voor het hele sociale
verkeer, steeds meer door evaluatie naar welstand wordt beheerst
(vgl. Jongmans 1968:32). De meeste interactiescctoren zijn in dit
opzicht gestratificeerd. We kunnen echter niet zonder meer tot
(welstands-)stratificatie van de hele maatschappij besluiten,
aangezien er een interactiesector is die zich aan deze
welstandsstratificatie (zo goed als aan de ongelijkheid naar horma)
onttrekt: religious specialisme.
Er zijn verschillende vormen van religious specialisme , en
minstens 10% van de volwassen mannen houdt zich ermee op. Deze
mannen zijn allen arm, en behoren allen tot de recentst
geimmigreerde lineages in de gehuchten. In het dagelijks leven
ontlenen zij macht noch horma aan hun specialisme. De overheid
doet moeite om het volksgeloof te onderdrukken, en locaal is
religieuze interactie voortdurend een instrument in parapolitieke
activiteiten waarin de specialist nauwelijks zeggenschap heeft.
Desondanks bestaat algemeen de opvatting dat de religieuze
specialisten voor het gehucht noodzakelijke prestaties leveren,
waarbij zij bovendien verkeren met geduchte niet-menselijke
wezens. Ongeacht de wijze waarop zij in andere interactiesectoren
worden geevalueerd, staan zij binnen de religieuze
interactiesector ver boven de niet-specialisten. Mogen de anderen
dan hoge horma hebben,
de specialist heeft baraka
; de kracht om buitengewone dingen te doen, maar tevens het
bewijs van een rechtschapen leven. De diverse specialismen en de
individuele vertolkingen. ervan zijn ook onderling aan allerlei
evaluaties onderworpen.
Religieus specialisme moet hier worden opgevat als een contrapunt
(Wertheim 1964; 26, 31,34) in een waardensysteem waarin
traditioneel horma, en
recent welstand, volstrekt dominant zijn. De snelle veranderingen
in de Chroumerie sinds het eind van de vorige eeuw verhoogden het
gebrek aan integratie, dat voor de uitwerking van een dergelijk
alternatief nodig is. Religieus specialist wordt men op jeugdige
leeftijd op het moment dat deze zonen (zelden de oudste) van arme
immigranten inzagen dat mobiliteit in een evaluatiesysteem naar
horma en tegenwoordig naar welstand niet voor hen was weggelegd
gingen zij zich toeleggen op een interactiesector waarin zij,
vrijwel onbedreigd, in de hoge posities van een contrapuntisch
waardensysteem zouden komen. (Een minder contrapuntische uitweg
was steeds migratie; broers van specialister:, en zijzelf op
latere leeftijd, maakten er veel gebruik van. Ook ziet men wel
dat een specialist overgaat naar de lucratievere profane
vermaakssector, waar mobiliteit in het dominante systeem mogelijk
is.)
Het lijkt niet toevallig dat dit contrapunt juist in de
religieuze interactiesector ligt: het is bij uitstek de eigen
sfeer van een in vele opzichten laag geevalueerde categorie, de
vrouwen. Een verkenning in de symboliek van het religieus
specialisme vult dit beeld verder aan: de specialist krijgt,
geringe, inkomsten uit zijn specialisme; i.p.v. zelf horma te
hebben, is de specialist, als een vrouw in de horma
van niet-menselijke wezens, die hem beschermen en helpen; bij een
bepaald specialisme kleedt men zich in vrouwekleren en zijn
toespelingen op homosexueel verkeer geinstitutioneerd.
Door het bestaan van dit contrapunt wordt het beeld van de
Chroumierse maatschappij als een bundeling van tendenties naar
gelijkheid versus tendenties naar ongelijkheid, met recent het
doorslaan in de richting van een welstandsstratificatie, eerder
versterkt dan verstoord. Of we, om dit contrapunt, deze
maatschappij nu wel of niet gestratificeerd willen noemen is
verder een kwestie van wel of niet aampassen van de definitie op
p, 2; de beschreven samenhangen worden er niet minder duidelijk
door.
Geraadpleegde
literatuur:
Beeker, C., Mozaiek van het wonen; doctoraalscriptie.
Jongmans, D.G., Moziaa en horma. Samenhangen tussen dienstbetoon, eer en welstand in ewn veranderde samenleving; in; Kroniek van Afrika 1968/3, p. 1 - 34.
Wertheim, W.P.,
East-West Parallels, Den Haag 1964.
Aanvullende
literatuur noten
van Binsbergen, W.M.J., 1970, Verwantschap en teeritorialiteit in de sociale structuur van het bergland van Noord-west Tunesië, MS Universiteit van Amsterdam.
Dahrendorf, R., 1965, Gesellschaft und Freiheit, München.
Dijk, P.C.J., De functie van het land en het landbezit in de sociale structuur van een Noord-Tunesisch dorp, doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam 1968.
Foster, G.M., Traditional cultures and the impact of technological change, New York 1962.
Martin, I.A., Een proces van leren voor de eerste maal in het veld, doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam 1968.
Siegel, S., z.j., Non-paramatric
statistics: For the behavioral sciences,
International Student edition, New York etc./Tokyo.
[1] De enige uitzondering is de gemeenschappelijke
arbeid in de werkverschaffing, waarbij vrijwel alle volwassen
mannen uit een gehucht vrijwel dagelijks betrokken zijn en waar
zij samenwerken met mensen gerecruteerd binnen een straal van ca.
5 km.; ik heb geen aanwijzingen dat die samenwerking leidt,
buiten werktijd, tot meer dan incidentele interactie tussen
mensen die volgens bovenstaande regel niet zouden interageren.
[2] Vgl. van Dijk (1968: 37).
[3] Ambivalentetendenties leveren ook
die criteria op die gewoonlijk de gelijkheidsideologie niet
verstoren, maar die klaarliggen om in een voorkomend geval
inferioriteit te formuleren: huidskleur, lichaamslenge, fysieke
kracht, materiele vaardigheden. Ook de eerder vermelde
incidentele differentiatie tussen verwantengroepen met ieder een
andere geschiedenis binnen het gehucht, kunnen wij ertoe rekenen.
Dit alles wordt meestal te inconsistent gebruikt om tot de
gedefinieerde ongelijkheid te kunnen leiden; in allerlei
symboliek speelt het echter een rol.
[4] H0:
r1,2 = 0; eigen
gehucht r1,2=0,16, p
= 0,22; buurgehuchten r1,2=0,07,
p = 0,37.
[5] De consensus t.a.v. horma toekenning die
Jongmans (1968: 29-30) in het gehucht Mhamdiah aantrof, 5 km van
mijn onderzoeksgebied, houdt wellicht verband met het
vestigingspatroon (de huizen zijn betrekkelijk overzichtelijk
gelegen, en geen huis ligt meer dan 450 m. van enig ander)
(ontleend aan de kaart bij Martin 1966), en het uitzonderlijk
goed functioneren van de mannenvergadering ter plaatse als
sociale arena. Misschien ook ligt een bezwaar juist in Jongmans
streven naar objectiviteit in de vaststelling van de
horma-toekenning voor het hele gehucht. Door verklaringen van
vriend en vijand, buur en niet-buur, verwant en niet-verwant
gezamenlijk iemands totaalscore t.a.v. horma te laten opbouwen,
of door alle horma-bezorgende attributen die van een bepaalde
persoon te noemen zijn tezamen in rekening te brengen, móet de
onderzoeker wel tot consensus komen want hij gaat ervan
uit! Maar de relevantie van deze door hemself geconstrueerde
rangorde moet dan nog expliciet worden aangetoond; allerlei
samenhangen zouden dan nog wel eens veel duidelijker blijken te
zijn. Tegen een volstrekte consensus pleit het volgende (van
Binsbergen 1970: 60f; over sociale ongelijkheid ook: p. 75-82):
er is (bij de mij goedbekende gehuchten) zowel naar norm als naar
daadwerkelijk gedrag een grote voorkeur voor naaste buren;
segmentatie van de interactie treedt dus ook binnen het gehucht
nog op; voor de interactie relevante verschillen in perceptie
liggen dan voor de hand. Niet het geheel van de positieve en
negatieve evaluaties die een hypothetische onpartijdige
gehuchtsgenoot zou kunnen maken t.a.v. een bepaalde persoon, maar
de evaluaties die één bepaalde beoordelaar daadwerkelijk maakt
(subjectief!) zijn voor diens interactie, met de beoordeelde en
met derden, doorslaggevend.
[6] De rangschikkingen naar welstand tussen de drie informanten vertoonde een aantoonbare overeenkomst: rS1,2=rS1,3=rS2,3=1,00; W = 1,00 (Siegel z.j.: 229f); ?2=162; df = 54; p<0.05. De individuele opgaven vertoonden onderling twee soorten afwijkingen, die wellicht aan deze techniek (algemeen bekend als de Kaufmann test) inherent zijn:
a) de
distributie over de (drie) onderscheiden categorien, van de
populatie, verschilde sterk bij de diverse informanten, d.w.z.
ook waar men het eens was over de relatieve volgorde was er voor
rijk of armbij de ene informant iets
anders nodig dan bij de andere. Mijn vermoeden is dat die
verschillen parallel lopen met de eigen welstandspositie van de
informant: dat de armeren meer continuďteit, een grotere
middengroep, voor ogen staat dan de rijken (dit in tegenstellling
tot de dichotomiseringstendens in het maatschappijbeeld van de
onderliggende grooepen in onze eigen maatschappij: cf. Dahrendorf
1965: hst. 7). Dat wil zeggen, er is geen volstrekte consensus
ten aanzien van de gebruikte (inheemse) begrippen arm
en rijk. En dit heeft stellig bij interactie
consequenties. Ik heb niet nagegaan in hoeverre bij het
beoordelen van iemands welstand meespeelde
·
de grootte van zijn meziya
netwerk (toegang tot de welstand van anderen, en van anderen tot
de zijne - - meziya is
de inheemse terms, door Jongmans uitvoerig geanalyseerd, voor
dyadische uitwisselingsrelaties, die in Khoumiria sterk het
sociale proces tussen de gezinshoofden bepalen),
·
zijn gezinsssamenstelling (en aantal producerende en/of
consumerende personen),
·
de aard van de samenstellende onderdelen van de beoordeelde
welstand en hun onderlinge gewicht in de beoordeling (bijv.
welstand vooral door veebezit of door salaris),
·
en het effect van vooral symbolisch gewaardeerde zaken als
veebezit, een fraai huis, een radiotoestel.
Het
is waarschijnlijk dat dit door de verschillende informanten
verschillend in rekening werd gebracht; het is zeker dat het
beeld dat de onderzoeker krijgt op grond vaqn dit door
schattingen erdoor vertroebeld wordt.
b) Factor
(a) bood geen verklaring in de paar gevallen dat een bepaalde
persoon zeer verschillend werd gerangschikt. Voor de hand lag dan
te concluderen tot een relatief verschil in bekendheid met de
welstand van de beoordeelde, samenhangend met een verschil in
geografische nabijheid, interactiefrequentie en informatienetwerk
van de beoordelaar. Misschien is factor (b) te herleiden tot het
peasant karakter van deze samenleving:
peasants
families usually attempt to conceal their economic improvements(Foster
1962: 54).
Het veinzen van grotere armoede is in de
Choemerie niet onbekend: men becommentarieert het met het gezegde
de honger is slechts in de mond. Er lijkt aanleiding
om de gebruikte Kaufmann techniek aan te vullen met een
objectievere, die alle afzonderlijke welstandscomponenten nagaat
en turft; een complementaire benadering zou zijn preciese analyse
van alle noties over relatieve welstand, en nagaan welke van die
noties bij beoordeling door een bepaalde informant meespelen.
Deze kunstgrepen kunnen dienen om het effect van factor (a) te
beperken. Factor (b) laat zich moeilijke ondervangen. In ieder
geval is het nodig expliciet rekenschap te geven van de mate vam
consensus over de inheemse categorieen en over wie tot welke
categorie worden gerekend, waanneer men (zoals Jongmans 1968)
sociale relaties en individuele motivaties wil analyseren in
termen van relative welstand (cf. van Binsbergen 1970: 102 n. 35)
return to the index page of Historic Berber culture
The illustrations in the heading of this
webpage:
|
|||